Woningisolatie bedreigt de meervleermuis
Samenvatting: Uit 21 jaar onderzoek blijkt dat de meervleermuis in Nederland gestaag in aantal afneemt. Van circa 12.000 dieren in 1994 zijn er nu naar schatting nog 8.000 over. De belangrijkste oorzaak is volgens de onderzoekers het renoveren en isoleren van woningen, waardoor de leefruimte onder dakpannen en in spouwmuren verdwijnt. De meervleermuizen die nu in Nederland leven, zijn vrijwel allemaal vrouwtjes. Die trekken in de winter naar Duitsland en België, waar ze met mannetjes paren. Ze keren terug met een voorraadje sperma, waarmee ze zichzelf in de vroege lente bevruchten. Meervleermuizen leven in kolonies en hebben woonplaatsen nodig met kraamkamers van uiteenlopende temperatuur. Afhankelijk van het wisselende voedselaanbod groeien hun jongen sneller of trager; bij snelle groei is een warme, bij trage groei een koele plek gewenst. De meervleermuis is een beschermde soort en de onderzoekers pleiten voor speciale meervleermuishuizen. De ontwikkeling daarvan kost echter tijd en die is er niet. In de tussentijd zou tijdens renovaties van woonwijken met bekende kolonies minstens één gebouw ongemoeid moeten blijven tot het eind van de renovatie, als er alternatieve behuizing is.
Nederland is een belangrijk land voor de meervleermuis. Naar schatting 8% van de wereldpopulatie en 29% van de Europese populatie plant zich hier voort. Uit 22 jaar onderzoek naar meervleermuizen in Nederland blijkt dat de soort de afgelopen tien jaar onder zware druk staat door woningisolatie en andere verduurzamingsmaatregelen. Als de achteruitgang zo doorgaat, dreigt de soort in 2030 uit te sterven. Er worden nu activiteiten in gang gezet voor bescherming. Maar komen die op tijd?
Dit artikel is geschreven door Anne-Jifke Haarsma en René Janssen in De Levende Natuur, januari 2022.
De meervleermuis is een palearctische soort met een verspreiding tussen Nederland en Rusland, vooral in waterrijke laaglandgebieden met een koel en vochtig klimaat. Op de wereld zijn er naar schatting 140.000 meervleermuizen (Piraccini, 2016), waarmee de soort een stuk zeldzamer is dan bijvoorbeeld de Afrikaanse savanneolifant (>350.000 dieren (Gobush et al., 2021). De soort kent een opmerkelijk semi-continu verspreidingspatroon, waarbij gebieden met hoge dichtheden (laagland/ deltagebieden) worden afgewisseld met gebieden met hele lage dichtheden of absentie.
Vrouwen in Nederland, mannen in buitenland
Nederland heeft met zijn vele wateren en oevers vanouds een voedselrijke omgeving te bieden en bevattte in 1994 naar schatting 11.700 vrouwen en 900 mannen. Intussen is hun aantal met een derde gezakt. De mannen verhuizen na hun geboorte in Nederland in hun eerste nazomer grotendeels naar Duitsland en België, waar de vrouwen zich alleen ’s winters melden, zo blijkt uit teruggevonden pootringetjes. In heel Nederland zijn 65-70 kraamkolonies bekend 2; deze zijn allemaal beschermd onder de Wet natuurbescherming.Sinds 2001 doen we in Nederland uitgebreid onder-zoek naar de meervleermuis. Hieruit blijkt dat ook in de zomer mannen en vrouwen gescheiden verblijfplaatsen gebruiken (Haarsma, 2012a). De vrouwen verzamelen zich in grote kraamgroepen, bestaande uit moeders, tantes, nichten, zussen en oma’s. Man-nen leven in deze tijd solitair, of in groepen van 10-65 dieren. Meervleermuizen zijn opmerkelijk conservatief in het gebruik van hun verblijfplaats. De oudste bekende verblijfplaatsen in de Friese dorpjes Berlikum en Tjerkwerd zijn beide tenminste sinds begin jaren zestig continu bewoond geweest. Tot de jaren zeventig à tachtig hadden meervleermuizen een voorkeur voor kerkzolders. Toen deze grootschalig werden gerenoveerd, geïsoleerd en afgesloten tegen duiven, zijn de meervleermuizen (vaak noodgedwongen) verhuisd naar andere typen gebouwen. Ook het gebruik van DDT tegen boktorren eiste zijn tol onder (vooral jonge) meervleermuizen. De 65 tot 70 kraamkolonies maken op dit moment gebruik van ongeveer 175 gebouwen (2 à 3 gebouwen per kraam-kolonie). Ongeveer 60 % van deze gebouwen zijn jaren zestig- of zeventig-woningen met pannendaken (Haarsma, 2012b).
Warm en koud
Meervleermuizen gebruiken een combinatie van de ruimten onder de pannen en in de spouwmuur 3. Ze hebben grote behoefte om elke dag binnen hun ver-blijf van plek te wisselen, om de optimale tempera-tuur te selecteren. Daarbij leggen ze onder de pannen van meerdere buurhuizen makkelijk afstanden van 60 m of meer af (Haarsma & Twisk, 2013). De moge-lijkheid tot optimaliseren van de temperatuur blijkt erg belangrijk te zijn voor een succesvolle voortplan-ting (Haarsma, 2012). Vrouwtjes zitten bij voorkeur op plekken van 35 tot 40 °C; hetere en koudere plekken worden gemeden. Meervleermuizen paren in het najaar. Meestal kiest een vrouw verschillende mannen. Het zaad wordt opgeslagen in een speciaal orgaan en vroeg in maart-april vindt de ovulatie plaats. Vanaf begin april kun-nen de vrouwtjes drachtig zijn. De groei van de jon-gen beweegt mee met de voedselinname van het vrouwtje. Bij minder voedsel moet de moeder in rust (‘daily torpor’) en stagneert de groei van de foetus (wat tot negen weken vertraging kan leiden). Daar-voor is een lagere temperatuur nodig en dus een koele plek. Relatief warme plekken zijn nodig, zodat zij zichzelf warm kan houden zonder dat dit energie kost en de foetus optimaal groeit. Hierbij speelt leeftijd ook een rol; oudere vrouwen zijn gemiddeld vroeger dan jongere dieren (21 jaar pers. data, Haarsma).In een warm voorjaar worden de eerste jongen begin mei geboren. Die kunnen begin juni vliegen. Ze heb-ben vervolgens ruim de tijd om op te vetten voor de winterslaap. Daardoor hebben ze (in jaren zonder extreme warmte en droogte) een grotere overlevings-kans dan later geboren jongen. Daarom is het erg belangrijk dat de moeder een verblijf kan kiezen met voldoende temperatuurverschillen, zodat ze, als er veel voedsel is, de groei van haar jong kan versnellen. Vaak zijn oude, slecht geïsoleerde woningen hiervoor ideaal, omdat ze veel ruimte hebben en de bewoners vaak in april en mei nog de verwarming aanzetten. Een deel van deze warmte komt via de binnenmuur de spouwmuur in. Meervleermuizen zitten dan ook graag nabij cv-installaties, in niet geïsoleerde muren, of op andere verwarmde plekken 4.
Geen meervleermuizen meer in 2030
Landelijk daalt het aantal meervleermuizen 2. Sinds 1994 houdt Vleermuiswerkgroep Nederland de landelijke trend bij, waarbij verblijfplaatsen met telemetrie worden opgespoord. Tussen 1994 en 2009 is de trend stabiel, vanaf 2009 zet de daling in en deze zet zich tot op heden voort 5. Tussen 1994 en 2020 nam de popu-latie af van 11.700 tot 7.000 vrouwen. Bij een doorzet-tende trend zijn we deze soort in 2030 nagenoeg kwijt. De twee belangrijkste oorzaken daarvan liggen bij de kraamverblijven. Ten eerste maakt het verduurzamen van woningen kraamverblijfplaatsen slechter of onbewoonbaar. Vleermuizen kunnen zelfs worden ingesloten door isolatiemateriaal, waardoor ze sterven. Op sommige plekken wordt als gevolg van renovatie en woningisolatie een afname van 30% van de oorspron-kelijke lokale populatie vastgesteld. (Haarsma & Koop-mans, 2018; Haarsma & Molenaar, 2020). Door de snelle verduurzaming van woningen in Nederland is het oorspronkelijke aanbod van geschikte vleermuiswoningen in sommige gemeentes al onder de 10% gezakt. (Haarsma & Koopmans, 2018; Haarsma et al., 2018). Ten tweede is er doelgerichte bestrijding van vleermuizen door ongediertebestrijders en aannemers die ver-blijfplaatsen met dieren erin dichtmaken, dan wel verdelgen. (Haarsma & Koopmans, 2018; Haarsma et al., 2018). Hierdoor gaan onbekende aantallen meervleermuizen dood en raken kraamkolonies hun huizen kwijt.Het gemiddelde aantal dieren per kraamverblijf was in 2007 ongeveer 165 dieren (Haarsma, 2012b), tegenwoordig is dat nog slechts 100 dieren 5. Ook blijken groepen minder honkvast; ze gebruiken nog wel hetzelfde foerageergebied, maar bewonen minder geschikte plekken (Haarsma & Molenaar, 2020).
In de knel door energietransitie
Door overheidsbeleid worden huizen in sneltreinvaart gerenoveerd of gesloopt en herbouwd. De kans is groot dat hierbij dieren worden verstoord, ingesloten en/of gedood. Meervleermuizen keren jaar na jaar terug naar hetzelfde verblijf, waardoor de werkzaamheden uitvoeren als de dieren tijdelijk weg zijn, geen soelaas biedt. De luchtspouw is dan gevuld met isolatiemateriaal, of is wat betreft temperatuurgradiënt niet meer hetzelfde als voorheen. Vaak krijgen vleermuizen goedbedoeld alternatieve plekken aangeboden, maar tot op heden is geen van deze alternatieve plekken ooit gebruikt door de meervleermuis. Een alternatieve plek heeft vaak slechts één zonexpositie en daarbij geen mogelijkheid om intern van A naar B te kruipen. Of de alternatieve plek is te koel, omdat deze verstopt zit achter de voorzetwand. Hierdoor is het op warme dagen te warm, en op koude dagen te koud. Terwijl meervleermuizen het graag juist op koude dagen warm hebben en op warme dagen soms koel.
Kraamverblijven beschermen die er zijn!
Willen we de meervleermuis voor uitsterven behoeden, dan is actie nodig. Op termijn helpt het als er alternatieven komen voor het isoleren van woningen uit de jaren zestig en zeventig. Meervleermuizen hebben niets aan de bestaande vleermuiskasten. We hopen dat projectontwikkelaars en ecologische adviesbureaus zich hard willen maken om een alternatief te ontwikkelen (zie kader ‘Eisen aan een (alternatief) meervleermuiskraamverblijf’). Het is echter zeer de vraag of daar nog tijd voor is; het is vijf voor twaalf. Vanwege hun plaatstrouw kan de verhuizing naar en de vestiging in een alternatief verblijf jaren duren. Het is nog onbekend hoelang het duurt voordat een groep zich stabiel gedraagt, en hoelang het duurt voordat meer dan 80% van de dieren een eventuele alternatieve plek gebruikt. Op basis van eigen, nog niet gepubliceerd onderzoek schatten wij dat een gewenningstijd van drie jaar vereist is. Een dergelijke termijn is bij sloop en herbouw nauwelijks haalbaar, omdat het oude verblijf en de nieuwbouw de hele gewenningsperiode van drie jaar beide dienen te bestaan. Om dit toch te realiseren is gefaseerde sloop en herbouw nodig, en een betere afstemming tussen de 'vleermuis-planning' en de planning van een aannemer.Dat is niet onmogelijk. In een kolonie 6 zijn vaak twee tot drie huizen in gebruik. We pleiten er voor om bij een renovatieproject ten minste een van die woningen zo lang mogelijk met rust te laten. Met 65-70 kraamkolonies komt dit neer op maximaal 70 huizen. De betreffende huiseigenaren zouden financieel gecompenseerd kunnen worden voor de vertraging van hun renovatie. In Nederland hebben we weliswaar de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn, maar ook de ambitie om conform de Habitatrichtlijn de populatie meervleermuizen te behouden. Als dat niet lukt, kan het gebeuren dat geen ontheffingen of ver-gunningen mogen worden afgegeven voor renovatie of verduurzaming. Dit is voor niemand een wenselijk scenario. Een oplossing zoals hierboven omschreven, waarbij de meervleermuizen behouden blijven door aankoop van panden lijkt ingrijpend en duur, maar is de effectiefste, goedkoopste en snelste oplossing om het klimaat én de meervleermuis te sparen.
Oproep
Jaarlijks worden in Nederland alle bekende kraamver-blijfplaatsen op uitvliegers geteld. Zo’n telling duurt van zonsondergang tot ca. 2 uur daarna. We zoeken vaste tellers die naast een jaarlijkse telling ook contact willen onderhouden met de eigenaar. Stuur een mail met uw wensen, en dan kijken wij waar we u kunnen inschakelen.Bent u projectontwikkelaar, werkzaam bij een woningbouwcoöperatie, of eigenaar van een groot gebouw en wilt u samen met ons de meer-vleermuis voor Nederland behouden? Neem dan contact op om met ons te zoeken naar oplossingen om vleermuizen onderdak te bieden.
Dankwoord
We danken Erik Korsten voor commentaar op het artikel. Ook ontzettend veel dank aan alle vrijwilligers en professionals die de afgelopen 21 jaar mee hebben geholpen bij het verzamelen van data. Zonder hun inzet was het onmogelijk geweest om aantalsontwikkelingen en knelpunten zo goed in kaart te brengen.
Eisen aan een (alternatief) meervleermuiskraamverblijf:
•Voldoende warmtegradiënt, vooral tijdens de kritische periode (begin april t/m half juli; zwangerschap, zogen, spenen jongen), met zowel plekken met 3540 °C als 1520 °C en een gradiënt om deze optimale temperatuur te kunnen vinden.
•Ten minste 12 m3 aan leefruimte; horizontaal en verticaal voor voldoende warmtegradiënt.
•In één verblijfplaats zijn plekken die snel kunnen opwarmen of afkoelen en zones die dat traag doen.
•Uitvliegopeningen met meer dan twee windoriëntaties (vanwege predatierisico en vermijding van tegenwind/regen bij uitvliegen).
•100 % muisvrij. Huismuis en bosmuis kunnen vleermuizen eten. Ze kunnen recht tegen een gevel opklimmen, maar kunnen niet verder als er een kleine overhang (muizentand) wordt gebruikt.
•Een gewenningstijd van ten minste drie jaar is nodig.
Literatuur
Gobush, K.S., C.T.T Edwards, D. Balfour, G. Wittemyer, F. Maisels & R.D. Taylor, 2021. Loxodonta africana (amended version of 2021 assessment). The IUCN Red List of Threatened Species 2021 (16 November 2021). Haarsma, A-J., 2012a. De meervleermuis en Natura 2000 in Nederland, locaties van alle mannen en kraamverblijven. Bijlage bij rapport ‘De meervleermuis in Nederland’. Zoogdiervereniging, Nijmegen. Haarsma, A.-J., 2012b. De meervleermuis in Nederland. Rapport van de Zoogdiervereniging. Zoogdiervereniging, Nijmegen. Haarsma, A.-J. & P. Twisk, 2013. Hoe beschermen we de meervleermuis? Zoogdier 24(4): 1215Haarsma A-J, J. Prescher & B. Noort, 2018. De meervleermuis in de Weerribben Wieden. Veldwerkgroep Zoogdiervereniging en Zoogdierenwerkgroep Overijssel. Haarsma A-J. &, M. Koopmans, 2018. De Meervleermuis in Fryslân. Kennisontwikkeling voor monitoring. A&Wrapport 2418 Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden.Haarsma, A.-J. & T.P. Molenaar, 2020. De Meervleermuis in Noordwest-Overijssel, In het kader van de zesjaarlijkse monitoring. Rapport RA1914301. Regelink Ecologie & Landschap, Wageningen.Piraccini, R. 2016. Myotis dasycneme. The IUCN Red List of Threatened Species 2016 (16 November 2021). Sluiter, J.W., P.F. van Heerdt & A.M. Voûte, 1971. Contribution to the population biology of the pond bat, Myotis dasycneme (Boie, 1825). Decheniana 18: 144.