Meervleermuis
Meervleermuis
Myotis dasycneme
Herkenning / Uiterlijk
Biometrische maten
Als de meervleermuis zit, heeft zij de grootte van een kindervuist (5,5-7 cm). Als zij vliegt meet zij van vleugeltip tot vleugeltip tot 32 centimeter. In de vlucht ogen haar vleugels lang en smal. De meervleermuis heeft zich gespecialiseerd in het vangen van op het wateroppervlak drijvende insecten. Hiervoor heeft zij grote voeten, met stevige borstelharen. Haar voeten zijn groot genoeg om een ouderwets dubbeltje (1,0 cm) te omvatten. De vleugel is aan de hiel bevestigd. De staartvlieghuid is aan de onderzijde behaard met donzige haren.
Gewicht en andere kenmerken
Meervleermuizen wegen in de zomermaanden 15 tot 20 gram, vlak voor de aanvang van de winter kunnen ze een gewicht van maximaal 28 gram behalen. De afmetingen van invliegopeningen waar hoogzwangere vrouwen en dieren met pre-wintervet gebruik van kunnen maken zijn ten minste 22 x 50 mm (b x h). De oren zijn relatief lang (15-17 mm, 1/7-1/8 van de lichaamslengte). De tragus is ongebruikelijk kort voor een Myotis-soort en licht naar binnen gebogen. De snuit is breed, roodbruin met verschillende onopvallende wratten en slechts met een zeer kleine roze zone rond de ogen. De neusvleugels zijn breed en neusgaten zijn hartvormig. De penis van volwassen mannen is aan het uiteinde duidelijk knotsvormig. De dorsale vacht is dicht (haren zijn ongeveer 8 mm lang), bleek grijsbruin en contrasteert scherp met de witte of witgrijze buikvacht. Alle haren zijn tweekleurig met een donkere, zwart/grijsachtige basis.
Leeftijdsherkenning
De eerste kalenderjaar jongen (1 Kj) onderscheiden zich door een donkerder gezichtskleur in combinatie met meer egaal grijze vacht. Zowel jongen in hun eerste jaar als reproductieve vrouwen kunnen opvallend kale plekken op hun rug hebben (Haarsma en van Alphen 2009a). Teruggroei van deze haren vindt plaats aan het einde van de zomer (juni / juli), wat erop wijst dat - in vergelijking tot andere Myotis-soorten - de rui relatief vroeg begint. De leeftijd kan worden geschat op basis van de kleur van een kinvlek (Haarsma & van Alphen 2009b), die in de loop van de tijd verandert van donker naar steeds lichter. Dieren met een bovengemiddelde leeftijd zijn herkenbaar aan een lichtbruine (beetje vlekkerig, uitgebleekt ogende) snuit, een lichte kinvlek in combinatie met een geheel lichte neuspunt.
Biotoop / Jachtgedrag
Laag vliegen
Meervleermuizen vliegen enkele centimeters (10-60 cm) boven het wateroppervlak (Baagøe 1997, Britton et al. 1997, Van de Sijpe 2008), waarvan ze regelmatig tijdens scherpe ‘dips’ prooien opharken met hun grote achterpoten en vleugelmembraam. Deze twee dimensionale jachttechniek wordt ‘trawling’ genoemd, in het Nederlands ook wel omschreven als het uit het water ‘harken’ van prooien. De meervleermuis is erg goed aangepast aan deze bijzondere jachttechniek (o.a. Boonman et al. 1998; Siemers et al. 2001; Fenton & Bogdanowicz 2002, Siemers et al. 2005; Almenar et al. 2006). Het herkennen van prooien tijdens het scannen van het wateroppervlak begint problematisch te worden als mogelijke prooi-echo's wegvallen in ‘rommel’, zoals kroos (Boonman et al. 1998), of ander organisch materiaal (Vaughan et al. 1997) en rimpelingen op het wateroppervlak (<3 centimeter hoog) (Mackey en Barclay 1988; Rydell et al. 1999).
Hawking en nachtvlinders
De meervleermuis is ook in staat een zogenaamde ‘hawking’ techniek uit te voeren die bestaat uit plotselinge, stijgende vliegbewegingen om prooien te pakken. Onder sommige omstandigheden geven meervleermuizen de voorkeur aan een combinatie van ‘trawling’ en ‘hawking’, waarbij meer gebruik gemaakt wordt van het ‘driedimensionale vlak’. Deze techniek omvat een snellere, meer lineaire zoekvlucht (met voornamelijk ‘trawling’), regelmatig onderbroken door plotselinge stijgingen (‘hawking’). Van de Sijpe en Holsbeek (2007) bewezen dat deze driedimensionale techniek de meervleermuizen in staat stelt succesvol op nachtvlinders te jagen. Het gehoorsysteem van veel grote soorten nachtvlinders (Lepidoptera van bijv. de families Noctuidae, Geometridae, Notodontidae, Pyralidae en sommige Sphingidae) zijn gevoelig voor geluiden in het 15-60 kHz spectrum en kunnen daarmee de echolocatie van de meeste vleermuizen opvangen (Waters en Jones 1996, Rydell en Young 2002; Ter Hofstede en Ratcliffe 2016). Europese nachtvlinders hebben een grote verscheidenheid aan ontsnappingsreacties ontwikkeld, waarbij complexe capriolen worden uitgevoerd, met lussen en spiralen naar boven, en vallende en wegduikende bewegingen naar beneden (Roeder 1962, Waters en Jones 1996). Meervleermuizen lijken de ontsnappingsreacties van de nachtvlinders tegen te gaan door zowel hun zoekvlucht als de wijze waarop ze hun echolocatie gebruiken, te veranderen. Tijdens jachtvluchten in de ‘nachtvlindermodus’ wisselen meervleermuizen regelmatig tussen het gebruik van echolocatie en reeksen stiltes, waardoor een discontinu roeppatroon ontstaat (Van de Sijpe en Holsbeek 2007). Tijdens de echolocatiefase die verband houdt met het jagen op nachtvlinders, schakelen ze tussen twee verschillende echolocatiesignalen, waarbij de eerste overwegend frequentie gemoduleerd (FM) is en de tweede een meer uitgesproken quasi constant frequent -profiel (QCF) heeft.
Verspreiding
Bescherming
Bescherming ook buiten begrenzing N2000
Om meervleermuizen effectief te kunnen beschermen dient echter niet alleen rekening gehouden te worden met de bescherming van de als Natura2000 aangewezen foerageergebieden. De verblijfplaatsen van de meervleermuis liggen namelijk buiten de beschermde Natura 2000-gebieden.
Renovatie als belangrijkste knelpunt
Gebouwen die als verblijfplaats worden gebruikt, spelen een belangrijke rol in het leven van de meervleermuis. Vleermuizen zijn met enige regelmaat (geluidsoverlast, geur, onbekendheid met dieren in het huis) niet welkom en worden gedwongen te verhuizen (Russo en Ancillotto 2014; Simmons et al. 2004). Tegenwoordig verdwijnen gebouwen die geschikt zijn als kraamverblijfplaats voor de meervleermuis door sloop, renovatie of na-isolatie. In veel Europese landen waaronder ook Nederland wordt de renovatie en sloop van slecht geïsoleerde huizen voorgesteld om de verwarmingskosten op een kosteneffectieve wijze te verlagen. Hiermee is er dringend behoefte aan het ontwerp van alternatieve kraamplekken voor de meervleermuis (Berthinussen et al. 2014).
Aanbod verblijfplaatsen neemt af
Door zijn voorkeur voor relatief warme, slecht geïsoleerde woningen (Haarsma en Molenaar 2020) krijgt de meervleermuis te maken met extra problemen. Dit type woning wordt veelvuldig na-geïsoleerd, gerenoveerd of gesloopt (Horáček 1984, Gombkötő 1998b; Limpens et al. 1999; Haarsma en Molenaar 2020). Naarmate het aantal primair geschikte locaties afneemt, leidt verplaatsing naar andere alternatieve verblijfplaatsen tot een neerwaartse spiraal van oorzaak en gevolg. Een en ander begint vaak met minder optimale thermische omstandigheden in de nieuwe verblijfplaatsplaats, wat weer tot een afname van de thermo-regulerende efficiëntie tot gevolg heeft. Uiteindelijk resulteert dit in een afname van zowel de omvang van de kraamkolonie en daarmee met de neergang van de totale populatie.
Verblijfplaatsen belangrijk
Uit een uitgebreide analyse bleek dat problemen in verblijfplaatsen de oorzaak zijn van afnemende trend. Problemen met voedsel, barrières tussen habitats, kwaliteit van voedselhabitat en knelpunten langs vliegroutes leken hierbij van ondergeschikt belang. Vanwege grote verschillen tussen de populatietrend tussen en binnen regio’s in Nederland en Europa is het raadzaam om bij een dergelijke analyse lokale variatie in problematiek mee te nemen. Zo is te verwachten dat op sommige grondsoorten (bijvoorbeeld zeeklei) het voedselaanbod voor meervleermuis minder is (en het habitat relatief minder beschutting biedt) wat de druk op een lokale populatie verhoogt. Ook kan de aanwezigheid van lokaal hoge dichtheden watervleermuizen (men name in waterrijke omgeving nabij bossen) voor lokale negatieve effecten zorgen.
Geluid
Laag vliegen
Meervleermuizen vliegen enkele centimeters (10-60 cm) boven het wateroppervlak (Baagøe 1997, Britton et al. 1997, Van de Sijpe 2008), waarvan ze regelmatig tijdens scherpe ‘dips’ prooien opharken met hun grote achterpoten en vleugelmembraam. Deze twee dimensionale jachttechniek wordt ‘trawling’ genoemd, in het Nederlands ook wel omschreven als het uit het water ‘harken’ van prooien. De meervleermuis is erg goed aangepast aan deze bijzondere jachttechniek (o.a. Boonman et al. 1998; Siemers et al. 2001; Fenton & Bogdanowicz 2002, Siemers et al. 2005; Almenar et al. 2006). Het herkennen van prooien tijdens het scannen van het wateroppervlak begint problematisch te worden als mogelijke prooi-echo's wegvallen in ‘rommel’, zoals kroos (Boonman et al. 1998), of ander organisch materiaal (Vaughan et al. 1997) en rimpelingen op het wateroppervlak (<3 centimeter hoog) (Mackey en Barclay 1988; Rydell et al. 1999).
Hawking en nachtvlinders
De meervleermuis is ook in staat een zogenaamde ‘hawking’ techniek uit te voeren die bestaat uit plotselinge, stijgende vliegbewegingen om prooien te pakken. Onder sommige omstandigheden geven meervleermuizen de voorkeur aan een combinatie van ‘trawling’ en ‘hawking’, waarbij meer gebruik gemaakt wordt van het ‘driedimensionale vlak’. Deze techniek omvat een snellere, meer lineaire zoekvlucht (met voornamelijk ‘trawling’), regelmatig onderbroken door plotselinge stijgingen (‘hawking’). Van de Sijpe en Holsbeek (2007) bewezen dat deze driedimensionale techniek de meervleermuizen in staat stelt succesvol op nachtvlinders te jagen. Het gehoorsysteem van veel grote soorten nachtvlinders (Lepidoptera van bijv. de families Noctuidae, Geometridae, Notodontidae, Pyralidae en sommige Sphingidae) zijn gevoelig voor geluiden in het 15-60 kHz spectrum en kunnen daarmee de echolocatie van de meeste vleermuizen opvangen (Waters en Jones 1996, Rydell en Young 2002; Ter Hofstede en Ratcliffe 2016). Europese nachtvlinders hebben een grote verscheidenheid aan ontsnappingsreacties ontwikkeld, waarbij complexe capriolen worden uitgevoerd, met lussen en spiralen naar boven, en vallende en wegduikende bewegingen naar beneden (Roeder 1962, Waters en Jones 1996). Meervleermuizen lijken de ontsnappingsreacties van de nachtvlinders tegen te gaan door zowel hun zoekvlucht als de wijze waarop ze hun echolocatie gebruiken, te veranderen. Tijdens jachtvluchten in de ‘nachtvlindermodus’ wisselen meervleermuizen regelmatig tussen het gebruik van echolocatie en reeksen stiltes, waardoor een discontinu roeppatroon ontstaat (Van de Sijpe en Holsbeek 2007). Tijdens de echolocatiefase die verband houdt met het jagen op nachtvlinders, schakelen ze tussen twee verschillende echolocatiesignalen, waarbij de eerste overwegend frequentie gemoduleerd (FM) is en de tweede een meer uitgesproken quasi constant frequent -profiel (QCF) heeft.
Literatuur
van de Sijpe & Holsbeek 2004. Hunting strategy and tympanate moth predation by the pond bat
Haarsma & Van Alphen 2009a. Partial baldness in relation to reproduction in pond bats in the Netherlands
Haarsma & van Alphen 2009b. Chin spot as an indicator of age in pond bats
Geluid
Empty file selected. Please add file in element.
Staart laatvlieger. Peter Twisk
Populatietrend laatvlieger. Kennisdocument
Levenscyclus laatvlieger. Kennisdocument
